- heer
- {{heer}}{{/term}}1 [ook in samenstellingen] [mannelijk persoon] man2 [als beleefdheidstitel] Mr 〈gevolgd door naam〉; Sir 〈zonder naam〉; 〈meervoud〉 gentlemen3 [beschaafde man] gentleman4 [God] Lord5 [aanzienlijk man] gentleman6 [meester, gebieder] lord ⇒ master7 [kaartspel] king♦voorbeelden:1 het team van de heren • the men's team2 (mijne) dames en heren! • ladies and gentlemen!Weledele/Geachte Heer • Dear Sir4 God de heer/de Here God • the Lord Godals de Heer het wil • God/the Lord willing5 〈figuurlijk〉 de grote heer uithangen • play the gentleman/grand seigneurde hoge heren • the top brass, the bigwigs〈ironisch〉 deze heer • this worthy gentleman6 de heer des huizes • the master of the houseergens heer en meester zijn • hold absolute sway somewherezijn eigen heer en meester zijn • be one's own boss〈informeel〉 de/mijn oude heer • the/my old man
Van Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels. 2015.